18 oktober 2003
Nederlanders maken vaak flauwe grappen over Belgen. Zelfs het feit dat onze zuiderburen ons hartelijk uitlachen omdat wij komende zomer niet naar het EK in Frankrijk gaan verandert daar niets meer aan. Helemaal onterecht is het niet. Belgen roepen het een beetje over zichzelf af, vind ik. Ik hoef alleen maar terug te denken aan mijn belevenissen ruim twaalf jaar geleden op Beerschot. Dat werkte behoorlijk op de lachspieren.
De wedstrijd Germinal Beerschot tegen Beveren heeft weinig om het lijf. Halverwege het eerste bedrijf kan ik dus wel eventjes mijn plek verlaten om wat te eten te halen. M’n laatste broodje dateert van een uur of zeven eerder. De honger slaat toe. Nadat ik bij een caravan achter de tribune een broodje braadworst heb aangeschaft en wil terugkeren naar mijn plekje, verspert een kordate jongedame in een felle oranje jas mij de doorgang. “Ge moogt geen eten meenemen”, laat ze me streng weten. Op de trap mijn braadworst verorberen mag evenmin. Ik moet dus achter de tribune verder eten. Ach, waarom makkelijk doen als het ook moeilijk kan?
Meest opmerkelijke is die avond de samenstelling waarin de gasten uit het Waasland aantreden: tien Afrikaanse spelers en één lange, blonde verdediger. We praten over het Ivoriaanse tijdperk van Beveren. Met de jonge Yaya Touré en consorten die door de Franse directeur sportif, voetbalschoolhouder annex ‘slavendrijver’ Jean-Marc Guillou in Vlaanderen worden gedetacheerd. De lange blonde verdediger is de Let Igor Stepanovs. Afkomstig van Arsenal. Dat de Beerschot-aanhang zingt “het is een club zonder Belgen” ligt in de lijn der verwachting. Hatelijke oerwoudgeluiden hoor ik – gelukkig – maar één keer, kort nadat één van het donkere Beverense tiental een enorme kans verprutst.
Eveneens hoogst amusant is de tekst op borden op de betonnen omheining rondom het veld: ‘Het betreden van het speelveld heeft ernstige gevolgen voor de club, uzelf en uw comfort. Bij gevolg zal elke overtreding hierop zwaar beteugeld worden overeenkomstig het reglement van inwendige orde’.
Na rust zie ik beide ploegen elk één keer scoren. Als ik een minuutje of zeven of acht voor het einde het stadion wil verlaten om de drukte voor te zijn, mag dat niet. Opnieuw houdt zo’n joker in een oranje jas mij tegen, ditmaal een man. Het plichtbewuste schaap haalt er zijn schouders bij op. “U moet nog tien minuutjes wachten, tot den match gedaan is. Ik kan er ook niets aan doen.” Hij mag het publiek pas na het laatste fluitsignaal de straat opsturen. Geheel in lijn met het befaamde reglement van inwendige orde. Het maakt geen enkele indruk als ik vertel dat ik nog een autorit van bijns 200 kilometer voor de boeg heb. Opdracht is opdracht. En dan vinden ze het nog gek dat je boos wordt ook…
Het hek is met een ijzeren ketting afgesloten. Tussen de spijlen door zie ik hoe een vijftal ME’ers staat te wachten op wat komen gaat. Ook een hek aan de zijkant, dat doorgang verschaft tot de hoofdtribune, blijft gesloten. Na druk over en weer gepraat met walkie talkies gooit onze plichtsbewuste steward het hek toch open voordat het laatste fluitsignaal klinkt. Ik vraag voor de zekerheid of ik mag doorlopen. “Ja, ik heb toestemming gekregen”, zegt hij vol trots. Hij kijkt erbij of hij de mensheid een enorme dienst heeft bewezen. Wat bezielt een weldenkend mens toch om steward te worden?