Olympisch goud

By | 9 augustus 2021

Er zijn weleens dagen, weken, maanden en jaren dat ik de berichtgeving over handboogschieten, roeien, zeilen, kajakken, windsurfen, torenspringen, zwemmen in open water, gewichtheffen, fietscrossen, skateboarden, muurklimmen of snelwandelen met diarree oversla. Ik zou liegen als ik zeg dat ik voor deze takken van sport op het puntje van m’n stoel kruip. Laat staan dat ik er midden in de nacht voor opsta om het live op televisie te gaan bekijken. Zouden die oude Grieken die in de klassieke oudheid de Olympische Spelen bedachten zich niet in hun graf omdraaien wanneer ze zouden weten dat breakdancen in 2024 in Parijs als nieuw programmaonderdeel aan de Olympische kermis wordt toegevoegd?

Die sluitingsceremonie in het lege Olympisch stadion van Tokio had in zekere zin wel iets macabers, vond ik. Mooi dat een handjevol nog aanwezige sporters zich op het middenterrein mocht verzamelen en het na twee weken opgesloten te hebben gezeten met het anderhalve meter afstand houden in veel gevallen niet meer zo nauw nam. Ik zal wel ouderwets zijn of een romanticus, maar zonder publiek mis ik toch iets essentieels. Hartstochtelijk meelevende toeschouwers horen erbij. Hun aanwezigheid op de tribunes inspireert sporters tot nóg grootsere daden. ‘s Werelds grootste sportevenement hoort natuurlijk voor uitpuilende stadions te worden afgewerkt. Maar ja, dat kon om inmiddels bekende redenen niet. Covid-19 of niet, Tokyo’2020 moest koste wat kost plaatsvinden omwille van grote tv-stations en sponsorende multinationals. Al die tv-miljoenen houden alle nationale Olympische Comités overeind.

Dit alles wil niet zeggen dat ik me als sportliefhebber niet vermaakt heb met wat zich de afgelopen weken in Japan op Olympisch gebied voltrok. Verre van dat zelfs. Aan dramatiek en heroïek geen gebrek. Met enig chauvinisme mag ik wel stellen dat het Team.nl het qua hoeveelheid medailles keurig gedaan heeft. Met 36 plakken kunnen de Nederlandse Olympiërs gerust thuiskomen. Met name de Oranje-atleten en (baan)wielrenners grossierden in eremetaal. Met Sifan Hassan, Femke Bol, Abdi Nageeye, Annemiek van Vleuten, Tom Dumoulin, Harrie Lavreysen, Shanne Braspennincx en haar partner, tweevoudig Apeldoorns sportman van het jaar Jeffrey Hoogland uit Nijverdal, als voornaamste blikvangers en -ontvangers. Deze toppers trakteerden het publiek thuis op onvergetelijke momenten.

Sport evolueert. Niet alleen zijn hedendaagse atleten – om het bij atletiek te houden – vele malen beter getraind en geprepareerd dan de Spiridon Louis’en, Paavo Nurmi’s, Jesse Owens’en, Fanny Blankers-Koen’en, Emil Zatopek’s of Abebe Bikila’s van weleer. Hun materiaal wordt steeds beter en geavanceerder. Die supersnelle schoenen zijn werkelijk sneller dan snel. Misschien zit er over drie jaar in Parijs wel een motortje in de zolen of ontstekingsmechanismen in de veters. Dan lanceren de boys en girls na het startschot waarschijnlijk zichzelf in een baan om de aarde!

Matthieu van der Poel, om maar eens iemand te noemen, maakte op de mountainbike niet waar waar hij voor kwam. Ook dat hoort erbij. Verliezen is inherent aan sport. Wat zo’n rotplankje niet teweeg kan brengen! Als de fietsende alleskunner, van wie ik een groot fan ben, zich toevallig had ingeschreven voor turnen, was de kans niet ondenkbeeldig geweest dat de jury zijn salto wél had beoordeeld als medaillewaardig… Zelfs de Braziliaanse balvirtuoos Neymar, erkent tuimelaar, zal de ongewilde duikeling van Van der Poel qua uitvoering never nooit overtreffen. Dafne Schippers, een beetje hetzelfde verhaal. Onze nationale sprintkoningin, verloor de strijd vooral van haar eigen lichaam. Zij bewees dat mensen geen machines zijn. Al kan ik me heel goed indenken dat Marije van Hunenstijn, de snelste vrouw uit mijn eigen dorp, er in die 4 x 100 meter finale verschrikkelijk de pest in had dat zij dat estafettestokje niet in haar handen gedrukt kreeg… Sport is en blijft emotie!

Bij de teamsporten waren de Nederlandse prestaties niet bepaald om over naar huis te schrijven. Enkel de hockeysters hielden de nationale eer hoog. De hockeymannen gingen af, waterpoloërs kopje onder en de Leeuwinnen waren al gauw uitgebruld. En aangezien korfballen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk nooit een Olympische sport zal worden, kan het thuisfront er beter maar vast aan wennen dat Nederland met name in de teamsporten in de toekomst nóg minder van zich zal doen spreken. Kwestie van mentaliteit, van pijn kunnen en willen lijden. Of zoals een veelvoudig volleybalinternational mij ooit vertelde: wie beter wil worden, moet af en toe over zijn eigen grenzen heen. Wat alle internetdeskundigen in hun luie stoel normaal vinden, is natuurlijk helemaal niet vanzelfsprekend. Die lange weg naar het erepodium is geplaveid met bloed, zweet en tra(i)nen.

Ga er gevoeglijk maar vanuit dat de rol van Nederlandse turnsters op het mondiale podium definitief is uitgespeeld. Nederlandse turnmedailles hoeven we nooit meer te verwachten bij internationale gelegenheden. Tussen alle voorzorg, nazorg en gepamper zal er ook gepresteerd moeten geworden om op een bepaald onderdeel de buitenlandse concurrentie af te troeven. Alleen de allerbesten en allersterksten blijven over in zo’n proces. Topsport is keihard. Lichamelijk én geestelijk. Wie niet opgewassen is tegen de jarenlange fysieke en psychische tortuur van Spartaans opererende zich trainer noemende slavendrijvers, haakt af. Met niet al te prettige gevolgen voor alle turnmeisjes die buiten de boot of van de balk vielen.

Naar Nederlandse maatsteven gemeten is turncoach Vincent Wevers wel zo’n beetje de grootste boeman op aarde. Al die overambitieuze ouders, die jarenlang wegkeken of hoegenaamd niets merkten, valt uiteraard niet aan te rekenen hoe de kindheid van hun nageslacht om zeep is geholpen. Nou, reken maar dat turnsters (en andere sporters) uit het voormalige Oostblok nog véél harder aangepakt werden dan die arme Nederlandse meisjes. Andere culturen, andere zeden. De dwang van staatswege was in dat soort landen ongetwijfeld ietsjes erger en benauwender dan in ons eigen knuffelparadijs. Zelfs voor wat corrigerende tikken schrikte de teamleiding in opdracht van de partijleiding niet terug. Indien nodig sloegen ze het er wel in. Niets was te gek ter meerdere eer en glorie van volk en vaderland.

Op één van de onvergetelijke oudejaarstoernooien van Dynamo heb ik ooit van dichtbij mogen aanschouwen hoe de legendarische Nicolai Karpol te werk en tekeerging. Een van de meest succesvolste vrouwenvolleybalcoaches ooit. De door hem geleidde Sovjet- en Russische machines veroverden tweemaal Olympisch goud (1980, 1988) en driemaal zilver (1992, 2000, 2004). Zijn werkwijze loog er niet om, was nogal onorthodox. Tijdens wedstrijden en trainingen schold Karpol zijn speelsters helemaal verrot. De op dat Dynamotoernooi aanwezige tolk leek het niet zo’n goed idee om letterlijk te vertalen wat Nicolai zoal riep tegen zijn pupillen. Ze kon de verwensingen niet over haar lippen verkrijgen. Geef zo’n ouwe brombeer anno nu een contract bij een Nederlandse club of bond, dan slaat de politie hem waarschijnlijk meteen in de boeien.

Het is voor de leek vaak moeilijk te bevatten dat het zeker niet alleen maar goud is dat blinkt. Tegenwoordig moet een Nederlandse atlete zelfs haar huis verkopen om haar Olympische droom te kunnen verwezenlijken. Je moet er wat over hebben om te investeren in onbetaalbare herinneringen en ervaringen. In verreweg de meeste gevallen kost het sporters veel meer dan dat het oplevert. Olympische gedachte, hè. Meedoen belangrijker dan winnen.

Nou wil ik niet bluffen of bijdehand doen, maar ík weet hoe het voelt! Ik heb ooit zelf het voorrecht ervaren om Olympisch goud omgehangen te krijgen. Geloof het of niet, maar het is echt zo. Nee, nee, ik heb de plak niet zelf gewonnen. Verder dan de eerste prijs met mijn straatelftal in het voetballen bij Jeugdsport Orden, compleet met bijbehorend bekertje en vaantje, heb ik het in mijn actieve sportloopbaan nooit geschopt. Op visite bij één van de sterren van het gouden Cubaanse vrouwenvolleybalteam, dat in 1992, 1996 en 2000 een unieke Olympische hattrick voltooide, kreeg ik daarentegen wel écht goud in handen. Tsja, en wat doe je in zo’n geval? Voor de foto doe je het ding dan natuurlijk wel eventjes om de nek.

Toen de economische nood in Cuba een hoogtepunt (of moet ik zeggen dieptepunt?) kende, kreeg ik zelfs eens de kans om een heuse Olympische medaille te kopen. Voor duizend dollar had ik mij de nieuwe eigenaar mogen noemen van een heuse authentieke gouden plak uit Barcelona. Ik heb het aanbod vriendelijk doch beleefd afgeslagen. Wat moet je ermee? En om nou te riskeren op het vliegveld van Havana aangehouden te worden met zowel illegaal aangeschafte Montecristo en Cohiba-sigaren als ook sportieve memorabilia van onduidelijke herkomst, leek me destijds ook niet zo’n goed idee. In zo’n geval heb je heel wat uit te leggen in je beste Spaans.

Natuurlijk is het hartstikke leuk om later blinkend eremetaal aan de (klein)kinderen te kunnen laten zien. Er is ook een andere kant van de medaille. Kruip maar eens in de huid van een voormalig Olympisch kampioen uit een minder welvarend land die zich geen dure medicijnen voor zieke familieleden kan veroorloven om te beseffen wat zo’n titel werkelijk waard is. In zo’n situatie is de prijs van eremetaal relatief. Het is dan ook begrijpelijk dat niet alle Olympische kampioenen hun goud op dezelfde manier verzilveren.

Uiteindelijk draait zowel in de topsport als in het normale leven alles om geld. Tegenwoordig misschien zelfs nog wel meer dan vroeger.

© RK

Een gedachte over “Olympisch goud

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *